De geschiedenis van de voormalige gemeente Broekhuizen

(Broekhuizen, Broekhuizenvorst, Ooijen en Stokt)

Door Jeu Derikx

In de loop van de tijd hebben de dorpen Broekhuizen en Broekhuizenvorst, en de buurtschappen Ooijen en Stokt deeluitgemaakt van diverse hertogdommen, konink - en keizerrijken. De beschreven geschiedenis is daarom in de volgende tijdperken ingedeeld:

De prehistorie (35.000 -100 vC)
De Romeinen (100 vC - 450)
De Franken (450 - 814)
Lotharingen en Kessel (814 - 1543)
De Spanjaarden (1543 - 1713)
De Pruisen (1713 - 1794)
De Fransen (1794 - 1814)
Het Koninkrijk de Nederlanden (1814 - 1830)
Het Koninkrijk België (1830 - 1839)
Het Koninkrijk de Nederlanden (vanaf 1839)
Meer publicaties vindt u door hier te klikken

De prehistorie (35.000 - 100 vC)
Uit vondsten in het veld en bij opgravingen is gebleken dat al duizenden jaren voor Christus de hogere Maasoevers bewoond geweest moeten zijn.
Aangetoond is dat jagers en landbouwers zo'n 35.000 jaar geleden deze streek bevolkten.
De eigenlijke geschiedenis van het huidige landschap begint rond die tijd. De basis, het eerste begin, moeten we nog vele tienduizenden jaren eerder zoeken.
Zo'n 25.000 tot 15.000 jaar geleden was de temperatuur zover gedaald dat gedurende duizenden jaren het land slechts in geringe mate of helemaal niet begroeid was. Het lag daarom bloot aan de krachten van de wind, vorst en dooi. De plantengroei verdween en er ontstond een poolwoestijn. De wind krijgt dan een belangrijke rol in de vorming van het landschap. De wind verplaatst geweldige hoeveelheden zand en bedekt er de grond mee: we spreken dan van dekzand. Uit die periode stamt in de gemeente Broekhuizen het gebied aan de zuidkant van de Hoogveldweg en het laatste gedeelte van de Horsterdijk, links van de weg, tot aan de Meerlose Baan.

Van veel grotere betekenis voor de vorming van de gemeente Broekhuizen was de Maas. Onder invloed van processen van opheffing en daling heeft de rivier vele malen een andere weg gezocht, heeft klei, zand en/of grind achtergelaten en heeft zich daarin weer een weg ingesneden. Ondanks de opvulling zijn deze geulen vaak nog duidelijk waarneembaar in het landschap en is er een versneden landschap ontstaan van lage gebieden en plateaus, ook wel donken genoemd.
In de tegenwoordige gemeente Broekhuizen is het voorgekomen dat door de verandering in de loop van de rivier een oudere afzetting geïsoleerd kwam te liggen: het heuvelachtige gebied in Ooijen rechts van de weg, voor de gemeente grens met Meerlo-Wanssum. De jongste afzettingen in de gemeente zijn de stuifzanden en de jonge rivierkleien. Tevens treffen we, door de mens beïnvloed, grote oppervlakten oud bouwland aan, ontstaan door plaggenbemesting; de zogenaamde velden, die meteen herkenbare zijn aan de bolle vorm.
De stuifzanden zijn te onderscheiden in oude en jonge. Het gebied in het noorden, in Ooijen, dat geïsoleerd is komen te liggen van de heuvels aan de andere kant van de Maas behoort tot het oude stuifzand. Jong stuifzand ontstond door ingrijpen van mens en/of dier. Het zijn reliëfrijke gebieden en ze zijn ontstaan doordat de mens steeds meer het landschap aantastte en er massale verstuivingen veroorzaakte door de plantengroei (in dit geval de heide) te verwijderen om ze te gebruiken in de potstallen of als voer voor de schapen.
In Broekhuizen treffen we deze stuifzanden aan de Bronskuilweg en ten westen van de Vonkelweg. Ook op de Heide te Broekhuizenvorst treffen we deze stuifzanden aan.
Samenvattend vinden we in de gemeente dus het gebied van het oude dekzand, het gebied van de zoekende Maas, het gebied van de oude stuifzanden en het gebied van de jonge stuifzanden.Waarom zich hier mensen vestigden.
Het Maasdal waarin wij wonen, varieert nogal van breedte: in Grubbenvorst is het maar 750 meter breed, in Ooijen daarentegen drie kilometer. De grondsoort is goeddeels klei of klei vermengd met zand. In de hoger gelegen delen van het Maasdal vestigden zich de eerste bewoners. Zij hadden daar verschillende redenen voor:

Er was water voor mens en dier.
Het water was van belang voor de visvangst.
De rivier kon gebruikt worden als transportroute.
De grond in het Maasdal was geschikt om wat te verbouwen.
Uitgestrekte houtopstanden leverden kaphout.
In de struikgewassen en bossen konden varkens geweid worden.
Alvorens echter de lagere gronden benut werden voor de veeteelt en de hogere voor de landbouw zoals nu het geval is verstreek een lange tijd.
Het grootse deel van de drooggevallen grond bestond uit bos. Wanneer deze bossen verdwenen zijn is niet bekend. Sporen van zo'n bos werden diep in de grond teruggevonden bij het graven van de persleiding van de waterzuiveringsinstallatie van de Maas naar de hoek Broekhuizerweg-Broekstraat.
In Ooijen werden bij boringen die daar plaatsvonden verbrande dennenappels aangetroffen. Waar de bossen verdwenen ontstonden heidevelden die voor de schapen als weide gebruikt konden worden. In de oudste tijden kwam het wel eens voor dat een dorp zich verplaatste als de grond in de omgeving uitgeput raakte, of als men ten gevolge van een veranderde loop van de Maas moest verhuizen.
Het beste nog zichtbare voorbeeld van een veranderde loop van de Maas of een Maasarm is het Broekhuizerbroek. Het Broekhuizerbroek is evenals het Lottums Schuitwater een nog open oude Maasarm. Zodra een Maasarm door de grote kronkeling werd afgesloten en het water "stil" kwam te staan, begon zich door de afstervende en rottende plantengroei veen te vormen. Het water werd steeds ondieper en ten slotte begroeide het gebied met bomen. Op plaatsen waar het veen met platte schuiten werd weggegraven om als turf te dienen, bleven de zogenaamde schuitwaters bewaard. Hoewel de twee schuitwaters (Lottum en Broekhuizen) vlak bij elkaar liggen en eens een Maasarm waren, zijn de verschillen groot geworden. Dit is te danken of te wijten aan de verschillen in voedsel die het water bereiken. De twee Schuitwaters hebben ook een andere afwatering.
Andere, minder duidelijke, Maasarmen vinden we langs de Heming, via tennisveld, Beerendonck, naar Tienrays en Swolgens viswater, verder naar Blitterswijck en daar weer in de Maas.
Een heel duidelijk voorbeeld van een Maasarm is het Broek tussen Ooijen en Broekhuizenvorst.
Ook het Ekkenbroek langs de Zeelberg naar Ooijen was eens een zij-arm van de Maas. Een goede gelegenheid om verschillende van de oude Maasarmen terug te zien is de tijd als er hoog water is. Dat er in deze ver voorbije tijd bewoning was in onze gemeente blijkt uit enkele vondsten. Zo werden in Ooijen een spinsteentje en een vuistbijl gevonden. Ook werden pijlpunten aangetroffen.
Op het Loo in Broekhuizen en op de grens van Ooijen en Blitterswijck werden urnen aangetroffen. Deze stammen echter slechts uit de tijd van de Romeinen. Historisch gezien dus pas voorbij.



De Romeinen (100 vC - 450)
Met de komst van de Romeinen eindigt de prehistorie. Bij gebrek aan gegevens hebben we dan enkele stappen van vele duizenden jaren genomen en spreken dan over de tijd van ongeveer 100 voor tot 450 na Christus.
Dat de Romeinen hier geweest zijn is af te leiden uit de zojuist genoemde urnen. Tevens werden tussen 1920 en 1930 in het Ooijens Broek gouden munten en gouden jasspelden gevonden. De verblijfplaats is niet te achterhalen. Enkele jaren geleden werd bij werkzaamheden aan het tennisveld "op den Akker" in Broekhuizenvorst een gave Romeinse drinkbeker gevonden.De wegen in de oude tijden waren slecht. Een zandpad of paadje verbond de ene plaats met de andere. Met de komst van de Romeinen veranderde dit. Uit militair oogpunt hadden ze goede wegen nodig om hun legioenen snel te kunnen verplaatsen. Ook de Romeinen wisten al dat de kortste weg tussen twee punten een rechte lijn is. Zo weten we dat er een grote heerbaan (=legerweg) liep van Maastricht naar Nijmegen. Op enkele plaatsen in Limburg heeft men resten van deze weg teruggevonden. Een bed van klei, enkele soorten aanvulzand, kiezel en gruis van bakstenen, samen ongeveer 1 meter dik. De meest aannemelijke route is hier wel die van de Meerlose Baan.
Recht toe, recht aan, geen last van hoog water. Een andere grote weg liep van Heerlen naar Xanten, in onze streek liep deze weg over Duits gebied. Een minder grote weg liep over de hoge gedeelten van de tegenwoordige Maasdorpen. Het was waarschijnlijk een verbeterde weg van de toen al bestaande weggetjes. Omdat er geen materialen als kiezel e.d. in verwerkt zijn, zijn ze in het landschap zeer moeilijk of niet meer terug te vinden. Door de komst van de Romeinen veranderden geleidelijk nog meer zaken. De Romeinse legers met hun aanhang moesten eten. De plaatselijke bevolking moest hiervoor goeddeels zorgen. Er zal wel geregeld voedsel geëist zijn als een soort belasting, maar toch valt aan te nemen dat de bewoners van deze streken voedsel verkochten aan de Romeinen. De onderworpen bevolking begon kleine landbouwbedrijfjes op te richten om de militairen van voedsel te voorzien. Langs de wegen moesten nederzettingen gebouwd worden om ze te bewaken en zeker heeft de plaatselijke bevolking daaraan meegeholpen. Dit bracht weer mee dat er bedrijfjes ontstonden waar het materiaal voor de bezetters gefabriceerd werd. Als gevolg van dit alles nam de bevolking sterk toe en bereikte een peil dat later pas weer rond 1800 bereikt werd.
Ter vergelijking: het dorp Broekhuizen had in 1800 205 inwoners, 1940 waren het er ca 400 en in 1990 ongeveer 800. Velen zullen zich nog uit de lagere schooltijd of uit de boeken over Asterix herinneren dat er een opstand uitbrak van de Eburonen en Menapiers tegen de Romeinen. Met veel geweld sloegen de Romeinen de opstand neer. De bevolking van deze streken werd gedood of gedeporteerd. Nieuwe volkeren, de Cugerni en de Tungri vestigden zich hier. Het is vooral na deze opstand, van 69 tot 71, dat de bovengenoemde Romanisatie plaatsvond en dat de welvaart met grote sprongen vooruitging.Tussen 250 en 300 na Christus proberen Germaanse stammen van over de Rijn in het Romeinse Rijk binnen te dringen om te plunderen en te veroveren. Dit is mogelijk omdat in Rome geen eenheid van bestuur meer is. Het machtige rijk dreigt ineen te storten. Keizer Constantijn weet de eenheid nogmaals te herstellen, maar rond 400/450 slagen de Franken er definitief in om in onze streken de Romeinen te verdrijven.



De Franken (450 - 814)
Noord Limburg hoort voortaan bij het Frankische Rijk. Deze tijd wordt een donkere vlek in de geschiedenis van deze streek. Er is zo goed als niets over deze tijd bekend. Vast staat wel dat de beschaving die door de Romeinen gebracht was, goeddeels verdween en dat de economie verslechterde. Een voorbeeld: van het bouwen met steen ging men weer over op hout.
Pas honderden jaren later, na de kruistochten, ging men weer over tot het bakken van stenen. Vast staat wel dat in de Frankische tijd hier het christendom gebracht werd.
Waarschijnlijk werd in Broekhuizenvorst al vrij vroeg een klein zaalkerkje gebouwd op de plaats waar de tegenwoordige kerk staat.
Toen de Frankische stammen uitgemoord en uitgeplunderd waren, vestigden zij zich en vermengden zich met de overgebleven bewoners. Ook de beschaving van de oorspronkelijke bewoners namen ze gedeeltelijk over. Het verdwijnen van de Romeinen had tot gevolg dat de bevolking geweldig afnam. Minder veeteelt en landbouw, dus nam de bebossing weer toe. Er kwamen weer meer zwervende groepen die van streek naar streek trokken. Was de grond rond een dorp uitgeput dan trok men verder om daar een bos te kappen en een "landbouwbedrijf je" op te zetten, het zogenaamde " Slash and Burn " systeem. In het Maasdal echter bleef men zijn woonplaats behouden dank zij de aanwezigheid van water en vruchtbare grond. Ook hier boerde men in het begin totdat de grond uitgeput raakte. Al gauw echter ging men het tweeslag stelsel en nog later het drieslag stelsel toepassen. Geleidelijk ontstaat in die tijd ook een vorm van landbouwbedrijven waarbij de baas van een grote hoeve, of een ander invloedrijke man, de leiding neemt over de andere heel of halfvrije boeren in zijn omgeving. De tijd van bazen en knechten, van heren en onderdanen is in aantocht. Dat er in het Maasdal vanaf de Romeinen tot heden mensen gewoond hebben valt af te leiden uit de vondsten die in de bodem gedaan zijn: graven, urnen, pottenbakkersovens, waterputten, zwaarden.
Ook de namen van bepaalde plaatsen wijzen op bewoning tijdens de Romeinse tijd, zo betekent Stokt zowel in het Latijn als het Germaans, kreupelhout.
Ooijen kan verklaard worden uit het Germaans en betekent dan vruchtbaar weiland aan het water.



Lotharingen en Kessel (814 - 1543)
Na de dood van Karel de Grote in 814 brokkelt zijn machtige Frankische Rijk af en valt uiteen in 3 delen. Wij komen tot het hertogdom Neder-Lotharingen te behoren. Door verval van het hoogste gezag krijgen de lagere functionarissen, zoals graven, hertogen en heren de kans meer macht naar zich toe te trekken.
Voor deze streek is dat de graaf van Kessel. Ook Broekhuizenvorst, Broekhuizen en Ooijen gaan tot zijn graafschap behoren, terwijl ook de macht van degenen die zich plaatselijk, dus in Broekhuizen, Broekhuizenvorst en Ooijen aan het hoofd plaatsen, de heren, vermeerdert. Geldgebrek, een zeer oude kwaal, dwong de graaf om zijn bezit te verkopen aan de zeer invloedrijke graaf van Gelder.
We schrijven dan het jaar 1279. De strijd van de eigenlijke baas, de keizer van het heilige Roomse rijk, tegen zijn leenmannen brengt voor de bewoners de nodige overlast mee. Belastingen, plunderingen, moordpartijen. De bezitters van sommige heerlijkheden weten het zo ver te brengen dat de graaf van Gelder nog nauwelijks zeggenschap in hun gebied heeft, zo Broekhuizen en Ooijen.



De Spanjaarden (1543 - 1713)
In 1543 slaagt de Spaanse keizer Karel V erin de hertog van Gelder te onderwerpen. Daardoor komen we onder Spaans bestuur. Het gevolg is dat er tijdens de 80-jarige oorlog regelmatig en soms hevig gevochten is en dat er geregeld geroofd en geplunderd werd, zowel door vriend als door vijand. Zo is bijvoorbeeld het jaar 1635 bekend geraakt als het Kroatenjaar. Een regiment van deze Kroaten onder overste Piccolomini heeft toen hevig huisgehouden in deze streken. Al wat deze soldaten tegen kwamen werd gestolen of in brand gestoken. Uit een aantekening van pastoor Bongarts van Broekhuizenvorst blijkt dat ze zelfs in kasteel Ooijen binnengedrongen zijn, want, zo schrijft hij: "eenen ketel van roet koeper en eenen pot dewelck yck hadde gefluecht op huis Oeijen ende sijn allebeyde aldaer gestolen van krijgsvolck int jaar 1635 als er ys gewest een gemein devastatie". Uit geldnood wilde de Spaanse keizer de dorpen die nog geen heerlijkheid waren tot heerlijkheid verheffen en verkopen. Zo gebeurde in 1673, toen Broekhuizenvorst aan Francis de Fleming (die ook heer van Swolgen was) verkocht werd. Broekhuizen en Ooijen waren als van oudsher zelfstandige heerlijkheden, zeker enkele honderden jaren eerder. Aan het hoofd van een heerlijkheid stond de heer die soms ridder was. Samen met een groepje personen bestuurde hij zijn heerlijkheid. Een groot gedeelte van het grondgebied behoorde toe aan de heer. Zijn land bebouwde hijzelf of liet dat over aan de pachter of rentmeester van zijn hof. De grond die niet aan de heer toebehoorde was van de geërfden, wat niet wil zeggen dat ze geen belastingen hoefden te betalen. Samen vormden zij de gemeente. Aan het hoofd stond de borgemeester of schout, wederom bijgestaan door een paar inwoners van de heerlijkheid, de schepenen. Vaak waren deze schepenen dezelfde personen als de naaste medewerkers van de heer. Iedere heerlijkheid had alleen of samen met een andere plaats een schepenbank. Aan het hoofd van de schepenbank stond de heer die zich meestal liet vervangen door een de schout of scholtis. De schepenen waren de personen die rechtspraken. De scholtis was de aanklager en moest ook zorgen dat een vonnis uitgevoerd werd. De rechtszaken die door zo'n schepenbank behandeld werden waren niet alleen maar kleine zaken, maar ook zaken die gevangenzetting of de doodstraf tot gevolg konden hebben werden afgedaan. In Geldern was een soort rechtbank voor hoger beroep.
Bijvoorbeeld. Dominicus Toonen uit Ooijen werd wegens wanbetaling aangeklaagd en veroordeeld. Hij betaalde echter niet en moest gemaand worden. Dit baatte niet en er werd beslag gelegd op het weinige dat hij had. Dominicus werd het moe steeds maar voor de schepenbank te moeten verschijnen. Op zekere dag toen de schepenen hem weer kwamen manen trok hij een mes en bedreigde de schepenen. Toen waren de poppen pas goed aan het dansen. Er volgde een fikse rechtszaak die erop uitdraaide dat Dominicus tot twee jaar dwangarbeid op water en brood, op de vestingwerken van Kleeve werd veroordeeld. In Geldern werd de straf omgezet in anderhalf jaar.



De Pruisen (1713 - 1794)
In 1713, na de Spaanse Successieoorlog, werden wij bij Pruisen ingedeeld (feitelijk al sinds 1703). Het hele hertogdom Gelder waartoe wij behoorden bleef echter de oorspronkelijke taal spreken (ongeveer ons dialect). Niet de Pruisische wetten, maar de Gelderse land- en stadrechten waren van kracht. Dit gaf natuurlijk wrijving met de Pruisische Koning en zijn functionarissen.



De Fransen (1794 - 1814)
Tot 1794 duurt de heerschappij van de Pruisen. Dan komt de storm van de Franse Revolutie over onze streken. Er treden geweldige veranderingen op die in de loop van een zestal jaren worden doorgevoerd. Het Hertogdom Gelder wordt opgeheven en ingelijfd bij Frankrijk. Het Gelderse land- en stadrecht moet plaats maken voor Franse wetten.
De rechten van de heren worden hen ontnomen en hun bezit wordt vaak in beslag genomen. De heerlijkheden worden ontbonden, de gilden opgeheven. Het bisdom Roermond verdwijnt. Na 1801 worden we op kerkelijk gebied ingedeeld bij Aken (verandering patroonheilige).
Kloosters worden gesloten, kapellen afgebroken, wegkruisen verwijderd. Ook hier veranderde veel. De drie vroegere heerlijkheden, tevens aparte gemeenten, werden tot een nieuwe gemeente samengevoegd: de gemeente Broekhuizen. Een tweetal jaren werd de gemeente vanuit Horst bestuurd. In 1800 worden de gemeenten zelfstandig. Aan het hoofd komt de maire met de adjoint en 5 raadsleden die dan nog van hogerhand benoemd worden. Ook voor de gewone man had de Frans Revolutie grote gevolgen. Het onderwijs werd gereorganiseerd, het metrieke stelsel werd ingevoerd, men moest een achternaam hebben, de burgerlijke stand werd ingesteld. Steeds opnieuw werden belastingen geheven die alle redelijkheid te boven gingen. Heel nare gevolgen had de invoering van de dienstplicht; verschillende dorpsgenoten keerden niet terug van een of ander slagveld. Jacht op deserteurs, bedreiging en straffen voor de ouders van de deserteur.
Tot 1814 duurt de Franse bezetting, Pruisische troepen verjagen dan hier de Fransen.



Het Koninkrijk de Nederlanden (1814 - 1830)
In 1815 komen wij als één gemeente terecht in de provincie Limburg die deel uitmaakt van het koninkrijk der Nederlanden.



Het Koninkrijk België (1830 - 1839)
Even nog, tussen 1830 en 1839 maken we deel uit van het koninkrijk België.



Het Koninkrijk der Nederlanden (vanaf 1839)
Vanaf 1839 maken de dorpen definitief deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden.
Het laatste bezettingstijdperk was tijdens de tweede wereldoorlog toen de Duitsers het hier tussen mei 1940 en november 1944 voor het zeggen hadden.
Door Jeroen Thielen, die lid is van de Historische Kring, wordt aan een boek gewerkt over de gevechten in en rond Broekhuizen in 1944.



Publicaties
Wilt U meer weten over de dorpen Broekhuizen en Broekhuizenvorst, dan kunnen de volgende publicaties U daarbij helpen:

"Broekhuizen Toen" van Joeps van Hees uit 1984
"De gemeente Broekhuizen in oude ansichten" door P. Weijs uit 1986
"Kerk Broekhuizenvorst" door Jeu Derikx en Historische Kring
"Kerk Broekhuizen" door Jeu Derikx en Historische Kring
"Noord Limburgse Maasdorpen" uitgeverij van Spijk Venlo uit 1980
"De bevrijding van de gemeente Broekhuizen" door P. Weijs uit 1994
"Mazzel" Herinneringen aan de watersnood in de gemeente Broekhuizen uit 1995
"Waar de brede stroom der Maas" door H.J.H. Schurgers uit 1972
"Honderd jaar gemeente Broekhuizen" door H. Reintjes uit 2000
"Om niet te vergeten" door A. Timmermans en SCA Historische Kring Broekhuizen/vorst uit 2006
"Zien en Wetens: Van de Stokt tot Ooijen" door Jeu Derixk uit 2008
Voor meer informatie SCA Historische Kring Broekhuizen ( tel: 077-4632194)
maart 2001
Jeu Derikx