De watersnoodramp van 1926 in Ooyen bij de familie Hermans 'OP WIS'.


Opstel geschreven te Rolduc in januari 1926 door Joseph Hermans.

DE WATERRAMP:

Iederen winter, als de Maas begon te wassen en ze wederom het onderwerp vormde der dagelijksche gesprekken werden er steeds verhalen opgedischt over 1880, en dan wisten de ouderen 't ons voor te stellen als iets ongelooflijks, als iets dat zich niet meer zou kunnen herhalen.
Toen kwam 1920! 't Jongere geslacht vond 't buitengewoon, en 't oudere zag dat 1880 tenminste kon geëvenaard worden, dat 1880 geen unicum geweest was.
En toen ik onder de Paaschvacantie van 1920 thuis was, wezen ze me overal, hoe hoog 't water geweest was, en vertelden ze me hoe de toestanden in die dagen geweest waren.
En ik, als echte waterliefhebber, verlangde heimelijk, dat ik ook eens zoo iets mee mocht maken.
Bij 't naar huis gaan met deze kerstvacantie (van 1926, red.), was de Maas reeds vrij hoog, en wies nog, dus had ik hoop, dat ik nu ook eens hoog water mee ging maken. Doch die illusie verdween al gauw,daar enkele dagen later, val intrad. Doch in de daarop volgende dagen begon 't zoo te regenen, dat de menschen al zeiden, daar zal de Maas wel van aan 't wassen komen. Weldra kwam 't eerste ongelukstelegram uit Maastricht, dat nog door zovele zou gevolgd worden, n.l. 1,68 meter was. Een paar dagen er na had de Maas haar stand bereikt, die ze steeds heeft bij gewoon hoog water. Schrikbarend ging ze door met wassen. Alle telegrammen meldden was. Plotseling werden allen opgeschrikt door een telegram uit Luik: "nog steeds was, de stand zo hoog als in 1880. "1880!”. Het rampjaar! Zou 't zich herhalen? Neen, nu baten geen dijken meer. 't Was hopeloos! In plaats van te dijken, nam men voorzorgsmaatregelen voor de vlucht. Oudejaarsavond begon de ellende. Zij, die 't misschien nog wel tot den volgenden dag konden houden, riskeerden 't niet, wegens 't dreigend wassen der Maas. Trouwens 1920 had geleerd, wat 't zeggen wilde, al z'n hoop te stellen op een dijkje. En dan nog zulk een stormweer. De aangelegde dijkjes spoelden weg voor de groote dreigende golven. Aangezien wij zeer hoog woonden (Op Wis, red.) kwamen allen met hun vee naar ons. Een boer die mond- en klauwzeer had onder 't vee, was genoodzaakt een tent op te slaan tusschen de bosschen. Den heelen nieuwjaarsnacht, werd er met man en macht gewerkt. Niemand ging naar bed. Allen trotseerden den hevigen storm, vergezeld door de woeste regenvlagen. 's Avonds om half vijf was de eerste boer begonnen te vertrekken, en ofschoon men meende dat men tijd genoeg had, bleek weldra 't omgekeerde. Om 12 uur werd 't laatste stuk vee uit den stal gehaald, en om half twee stand de stal ongeveer 30 cm. onder water. O verschrikkelijke aanblik! Terwijl we nog in de kamers alles opruimden, en alles hooger plaatsten, stond 't water reeds door de heele keuken. Kalm, zelfbewust, dat tegen z'n kracht niets bestand bleek, kwam de ongenoode gast binnen, en binnen weinig tijd had hij zich meester gemaakt van 't heele huis, terwijl 't de bewoners voor zich uitdreef, 't huis uit, opdat hij er z' n vernielende werk zou kunnen beginnen. Om half vier was de eerste boer vertrokken. Om 4 uur begon een andere te vertrekken, weldra gevolgd door een derde. Den heelen nieuwjaarsdag bleef 't aan 't komen, zoodat we 's avonds met 'n 35 à 40 man bij elkaar waren. Nog steeds bleef de Maas wassen. Reeds Nieuwjaarsmiddag hadden we vaartdurende gedijkt, om een schuur, waar een 30 tal varkens en vele kunst meststoffen geherbergd waren, te sparen. Doch 's avonds m 5 uur, kwam een ontstellend bericht ons allen opschrikken. "De grindweg (Blitterswijkseweg, red.) is door gespoeld".
Aan stoppen viel niet te denken, 't water stroomde met kracht een laag gelegen weiland in, waarin ook de bovenvermelde schuur stond. Direct togen we met een hoop man en 5 karren en paarden, aan den arbeid. Er werd een dijk gelegd om de schuur, van ruim 1 meter hoog en 1,5 meter breed, in de hoop dat 't water hiervoor zou blijven staan. ’s Avonds om 11 uur gingen we gerust naar bed. 's Morgens om half vijf ging iemand kijken, of ‘t water al tegen den dijk stond, maar verbeeld je … de dijk was verdwenen, 't water stond er gewoon over heen. Heelemaal verbaast, bleef hij staan kijken eerst, wreef z'n oogen eens uit, of ze hem soms niet bedrogen in de duisternis. Maar neen droeve werkelijkheid! Direct snelde hij naar huis, en waar de meeste menschen sliepen riep hij hard."Hoed verzopen, de varkens aan ’t verzuipen” (de plek waar nu veearts van Dijk woont, red.) Hoe die menschen wakker zijn geworden weet ik niet, maar me dunkt ieder heeft zich wel eens afgevraagd: “Droom ik? Of is er werkelijk geroepen?”. In elk geval, direct gingen er meerderen op uit, om te redden, wat nog te redden viel. Halverwege moesten ze er door waden, in 't vroege koude morgenuur, nog geen 2 minuten van 't warme bed, en nu door 't koude, kille water. Gelukkig konden toch nog bijna alle varkens gered worden op 4 na, allen van één eigenaar. De tent, die men gezet had op een plaats, waar 't water noch in '20 noch in 1880 geweest was liep gevaar te verzuipen. Wel werd er gedijkt, maar wie dijkte niet te vergeefs met zoo'n water. Weldra werd de tent van alle kanten bedreigd, en men begon maar weer, met stellage’s te bouwen op een andere plaats. Toen ze klaar waren, stond de tent ongeveer 0,5 meter onder water, en 't vee er nog allemaal in. Al wadend werd ‘t er uitgehaald en zoo maar in de bosschen, onder den blooten hemel geplaatst, blootgesteld aan regen en koude. Toen was 't water bijna op z'n hoogtepunt. Wel liep nog een veestal onder, doch door afdijking kon deze door loozing droog gehouden worden. Doch laten we eens even spreken over de toestanden thuis. Intusschen was het aantal personen aangegroeid tot 43. 's Morgens om 6 uur werd er reveille geroepen voor de mannen, dan konden die vast koffie komen drinken, om half zeven kwamen de vrouwen aan de beurt, en om 7 uur de rest, want telkens werd er gegeten met ongeveer 15 - 20 man. Sinds de Maas op haar hoogste geweest was, was er overdag al bijzonder weinig arbeid, dan voor 't vee zorgen. Om den tijd te verdrijven gingen we dan ook, zoodra we een beetje van huis konden komen, op drijfjacht of iets dergelijks. Twee maal daags kwam er een roeiboot, levensmiddelen brengen, dat vormde de heel verbinding met de buitenwereld. 's Avonds werd er meestal eerst rozenkrans gebeden en dan werd soms de courant voorgelezen, over de toestanden in de andere overstroomde gebieden. Om een uur of 9 of 10 ging men naar bed. D.w.z. ongeveer 25 man gingen naar de hooizolder. Enkele hadden een bedsprei meegebracht. De rest sliep gewoon op ‘t hooi. 't Was wel aardig, om dat eens te zien, hoe allen daar lagen, maar me dunkt veel anderen zouden naar zulk een bed verlangd hebben. Wel was de Maas onder de hand aan ‘t vallen, maar dit ging slechts uiterst langzaam. Doch zoo voor en na konden de menschen hun woningen weer betrekken. Doch in welk een toestand! Ik ben eens geweest kijken in een huis, waar 't water 1,17 meter diep in had gestaan. Maar 't was een verschrikkelijke aanblik, om moedeloos te worden gewoonweg, niet 't minst voor de huisvrouwen, maar in 't bewustzijn, dat ze toch weer in eigen huis waren, deed hen al die arbeid vergeten. 't Heele huis was bedekt met een vrij dikke laag slib, dat de Maas vooral dit jaar in bijzondere mate meebracht. Fornuizen, kachels en dergelijke gereedschappen waren bedekt met een laag roest, zoodat men de oorspronkelijke kleur van 't fornuis etc. nergens meer kon terugzien. De kasten waren geheel en al ontdaan van hun verf, geen lade of deur ging meer open of dicht. De muren waren in plaats van wit, geelgrijs van 't slib.
Doch laat ik hierbij nog even aanstippen een gebeurtenis, die steeds met deze watersnood zal herinnerd en verteld worden. Heeroom, een bisschop in China (Mgr. Schraven), moest juist in deze critieke dagen weer naar z'n missie vertrekken. Aangezien hij op een andere plaats was, dachten we dat we hem wel niet meer zouden zien. Doch 's middags voor z'n vertrek, kwam hij nog met 'n roeiboot. Doch, stel je voor, een bisschop, die bijna overal met praal en luister wordt ontvangen, moest zich over een stal, achter 't vee om begeven, om in huis te komen. Nog een tijdje gepraat en toen gaf hij ons allen, met 43 man, z'n bisschoppelijke zegen. Toen aanvaardde hij onder hevigen regen en een flinken storm den terugweg (naar Lottum, red), die meer dan 2 uur duurde. Voorwaar echt iets voor een missiebisschop.

(uit de nalatenschap van pater Vincentius Hermans, †21-12-93)